Elk object vertelt een verhaal, de een wat meer dan de andere. De afgietsels van hoofden, van mannen, vrouwen, jongens en meisjes, allemaal uit de collectie van Jans Schuiringa doet mensen verwonderen, vragen stellen als zij met fascinatie naar de gipsen gezichten kijken waarop het leven nog af te lezen is.
Beperkte middelen
In het begin van de twintigste eeuw was het slecht gesteld met de tandheelkundige zorg: er was een groot aanbod aan patiënten en te weinig deskundige behandelaars. Bovendien waren er nauwelijks financiële middelen beschikbaar.
Patiënten met uitgebreide afwijkingen aan de kaak, zoals kaaktumoren, een open gehemelte, of na een ongeval werden jaren achterheen behandeld in het ziekenhuis. De hulp van Schuiringa werd pas aan het einde van de behandeling ingeroepen. Zij zorgde ervoor dat de mensen met behulp van een prothese weer konden eten, praten en slikken en niet onbelangrijk, zij liet ze er weer menselijk uitzien. Andere tandartsen zagen zo’n moeilijke patiënt liever niet in hun praktijk; de behandelingen waren erg bewerkelijk en in dezelfde tijd konden zij meer patiënten behandelen.
Vooral armlastige patiënten waren verstoken van adequate behandeling. Hoewel haar collega’s haar ‘hobbyisme’ verweten, heeft Schuiringa zich het lot van deze mensen aangetrokken. Zij behandelde hen vaak onbezoldigd, thuis in haar behandelkamer, nadat zij haar dagtaak bij het Tandheelkundig Instituut in Utrecht er op had zitten.
De eerste tandarts
Jansje Gretha (Jans) Schuiringa (1887-1975) werd geboren in Balmahuizen, een klein plaatsje in de provincie Groningen, als dochter uit een rijke boerenfamilie. Na een privé opleiding bij een tandarts doet zij in 1909 het theoretisch tandheelkundig examen. Daarna vervolgt zij haar studie in Utrecht waar ze in 1913, door de wetswijziging van dat jaar, als eerste de titel van tandarts verkrijgt (voorheen tandmeester).
Zeven jaar later wordt ze benoemd tot lector in de prothetische tandheelkunde aan het Tandheelkundig Instituut te Utrecht. Haar passie lag echter bij de tandheelkundige chirurgische prothetiek (TCP); een vakgebied dat we tegenwoordig maxillo-faciale prothetiek (MFP) noemen. Schuiringa wordt ook vandaag nog gezien als de grondlegger van dit vakgebied. Tegenwoordig valt het onder bijzondere tandheelkunde. In het UMCUtrecht zijn het inmiddels geen tandartsen meer die de protheses maken maar speciaal daartoe opgeleide mensen, de zogenaamde anaplastologen. Het wordt omschreven als een vak dat de combinatie van kunst, wetenschap en technologie inzet om met behulp van een prothese de afwezige, misvormde of verminkte deel van het menselijk lichaam te herstellen.
Natuurgetrouwe protheses
Gebruik makend van moderne techniek zoals de 3D- geprinte lichaamsdelen en materialen zoals siliconen, ziet de prothese er nu natuurgetrouw uit. Schuiringa daarentegen werkte aan een gammel bureau, met tangetjes, zoals een goudsmid die gebruikte. Telkens zocht ze naar de juiste manier om een prothese goed vast te zetten, bijvoorbeeld door een bril of een gebitsprothese als steun te gebruiken. Nu gebeurt dat met een kleine implantaat in het bot waarop de prothese vast geklikt kan worden.
Ook Schuirings streefde naar een zo groot mogelijke gelijkenis van de werkelijkheid. Sommige patiënten hebben hun verhaal opgeschreven. Een voorbeeld hiervan is die van een vrouw die aan Lupus (wolfszweer) leed. Lupus, een tuberculeuze aandoening tast het gelaat aan. Deze vrouw, een directrice van een huishoudschool, beschreef in een brief dat ze dankzij een neusprothese, gecombineerd met een gebitsprothese, weer een acceptabel leven kon leiden. Met schmink wist ze de kleur van haar huid en de onechte neus egaal te maken; “ Ik kan nu door de school lopen zonder dat ze me aanstaren” schreef ze.
Waardevolle en indrukwekkende collectie
De collectie Schuiringa laat zien dat de tandheelkunde van toen bijna ambachtelijk te noemen is, maar het zich snel wetenschappelijk zou gaan ontplooien. De afgietsels zijn voorbeelden van ziekten, van ongeluk letsels en aangeboren afwijkingen die zo niet meer voorkomen of behandeld worden. De combinatie van een goede documentatie, het verhaal, de objecten en de relatie met hedendaags onderzoek maken de verzameling tot een waardevolle wetenschapshistorische collectie waar nog genoeg onderzoek naar gedaan kan worden. Daarnaast zorgen vooral ook de visuele aspecten voor een esthetisch indrukwekkende collectie.
Auteur
Reina de Raat