Rond 1830 kreeg de Universiteit Utrecht een eigen fokkerij. Met een kudde van vierhonderd schapen startte hoogleraar Alexander Numan (1780-1852) zijn onderzoek naar veeteelt en rasverbetering, ook wel eugenetica, bij de Rijks Veeartsenijschool.
Vierhonderd schapen aan de Grift
Hoogleraar Alexander Numan (1780-1852) van ’s Rijks Veeartsenijschool maakte zich rond 1830 hard voor een eigen fokkerij. Landbouwdieren moesten productiever worden en beter bestand zijn tegen veelvoorkomende veeziekten. Om te experimenteren met veeteelt en rasverbetering (eugenetica), begon Numan met een kudde van vierhonderd schapen in een schapenstal aan de Grift. Hier konden stadsstudenten tegelijkertijd ervaring opdoen in de omgang met levende dieren.
Rassenleer
Na een periode van malaise leefde vanaf 1850 veeteelt op de school weer op. In 1875 ontstond onder invloed van de veeartsenijschool het Nederlandsch Rundvee Stamboek. Hiermee werden kenmerken van officiële Nederlandse runderrassen vastgelegd en beschermd. Rassenleer bij dieren werd met platen en gipsen beelden aan de studenten onderwezen.
Genetica als troef van de fokkerij
Rond 1900 kwam de fokkerij steeds meer onder invloed van de genetica te staan. Problemen als erfelijke afwijkingen konden daarmee effectief beïnvloed worden. Studentveeartsen gingen met hun motoren op pad om de veestapel van omliggende boerenbedrijven met kunstmatige inseminatie te bevruchten.